top of page
Foto van schrijverJeroen Swarte

XYZ der muziek


Nog steeds duikt Casper Höwelers ‘XYZ der muziek’ geregeld op. Veel mensen kennnen het boek als naslagwerk, waarbij de indruk weergegeven wordt dat het nog steeds onovertroffen en compleet is. Dat het verre van compleet was, ontdekte ik al toen ik 15 jaar was; zelf lijdend aan enige tunnelvisie was ik vreselijk getroffen toen ik vergeefs zocht naar een lemma over Eric Satie. Ongelooflijk! Onvergeeflijk! Ik heb het boek als fossiel in de kast gehouden, maar nooit meer serieus geraadpleegd. Maar goed, een mening van zo’n 30 jaar oud kan wel eens een update gebruiken. Dus ik heb het welwillend ter hand genomen (nadat de titel weer eens door een cursist te berde werd gebracht, zelfs bij wijze van test of ik wel wist waar ik het over had…), en heb het weer eens doorgebladerd. Ik ben in het bezit van een 17de druk uit 1980, de 34ste en laatste is van 1997; de uitgave stamt oorspronkelijk uit 1936. Het zou, gezien dat laatste jaartal, merkwaardig zijn als het niet gedateerd was.


Maar toch, welwillend of niet, vind ik het geen bevredigend boek. Niet alleen de keuze van de beschreven componisten is arbitrair, ook het aantal bladzijden dat vervolgens aan ze gewijd wordt verschilt op ondoorgrondelijke wijze. Ter illustratie: Beethoven krijgt 24 pagina’s terwijl Haydn het met een derde daarvan moet stellen, namelijk 8. Wagner krijgt er 24, Mozart 17, Prokofjef 1, Monteverdi 0,5, Ives 0. Wat?! Charles Ives nul pagina’s? Geen alinea? Geen letter! Wat ik ooit bij Satie al erg vond, kan dus nog veel erger. Het vermoeden van buitensporige subjectiviteit begint zich op te dringen, zeker als ik bij Franck en Reger tot 8 pagina’s kan tellen, en Messiaen het moet doen een regel of 10, waarin bovendien te lezen staat dat ‘zijn muziek wel een persoonlijke indruk maakt, maar niet steeds overtuigt als schoonheid’. Dat vind ik van Beethoven ook wel eens! De persoonlijke ‘touch’ van Höweler wordt hier en daar gewaardeerd, maar ik vind die touch iets too much.


De opbouw van het boek is als die van een encyclopedie. Muzikale termen worden uitgelegd, waarbij de aandacht voor 97% naar klassieke muziek gaat, en de overige 3% ingeruimd is voor negro spirituals, ragtime, jazz; “deze muziek, beurtelings sterk onder- en overschat, heeft nu eenmaal voor onze tijd grote betekenis”, schrijft Höweler daarover in zijn voorwoord. Klinkt niet echt van harte, hoewel hij zelf toch ook nog een ander boek over negro spirituals (1970) heeft geschreven. Echter grote jazzmusici ontbreken weer totaal in het XYZ, terwijl een beschrijving van bijvoorbeeld Duke Ellington me dan heel terecht lijkt. De beschrijvingen van romantische componisten hebben zoals gezegd de meeste ruimte gekregen. Iedere keer lees je een korte inleiding met wat gegevens over herkomst en levensloop, waarna een aantal belangrijke werken, of oeuvre-onderdelen, wordt beschreven. Daarover lees ik steeds lovende woorden bij andere lezers; die besprekingen van sleutelwerken zijn ‘diepgaand’. Ik kan me ook in die waardering niet vinden. De Mattheuspassion (ja, die van Bach) is een schrale en-toen-en-toen-opsomming, met heel summier musicologisch commentaar, en al helemaal geen contextuele plaatsing. En dat is exemplarisch voor alle andere besprekingen. Op die manier krijg ik geen enkele notie van de relevantie van de besproken werken; met andere woorden: waaróm worden ze hier besproken? Of is dat gedoodverfde voorkennis? Er zijn inmiddels zoveel betere commentaren verkrijgbaar, die zoveel meer inzicht geven in componisten en hun verrichtingen, inclusief plaatsing in de geschiedenis en samenlevingen, samenhang met andere composities. De encyclopedische opzet beperkt de ruimte om grotere verbanden te beschrijven.


Het is vooral het feit dat het nog steeds als standaardwerk gezien wordt dat me er toe zet het boek eens kritisch te bekijken. Höweler heeft zelf bij zijn verscheiden bepaald dat er geen letter meer mocht worden aangepast, waarmee hij zijn werk bekwaam heeft verbannen naar het musicologisch museum. Uitgeverij Van Holkema & Warendorf zag dat ook in, en heeft Katja Reichenfeld en een team van muziekwetenschappers gevraagd een vernieuwde versie uit te brengen, in de geest van Höweler: ‘XYZ van de klassieke muziek’. Ik ken het niet, maar ik zal proberen er een exemplaar van te bemachtigen. Als iemand mij vraagt boeken te noemen die informatie en inzicht geven in de muziekgeschiedenis, dan raad ik zonder omhaal ‘Geschiedenis van de westerse muziek’ aan, van Donald J. Grout. Een boek van bijbelse omvang (en dat bedoel ik niet slechts letterlijk). Voor een meer encyclopedisch overzizcht van componisten (duizenden!) is ‘Componistenlexicon’ van Theo Willemze meer dan behulpzaam. Zo, dan kan Casper Höweler weer de kast in.

210 weergaven1 opmerking

Recente blogposts

Alles weergeven

1 Comment


bran
Jun 16, 2020

Die zin over de jazz die niet mag ontbreken, lijkt mij apologetisch: een verdediging tegenover tijdgenoten die jazz nog ongepast vonden.

Staat Ellington niet in die 17e druk? Vreemd, in de 6e druk, die ik zelf heb, krijgt de Duke anderhalve bladzijde, meer dan bijvoorbeeld ‘Dworsjak’


Je kunt Höweler in elk geval nageven dat hij welwillend was tegenover nieuwlichters als Alban Berg en zelfs Schönberg (ook al riepen diens werken bij hem ‘geen weerklank’ op) en dat hij niet schroomde te wijzen op de fouten van iemand als Wagner met zijn laster over Meyerbeer, om maar een voorbeeld te noemen.

Like
bottom of page