Al in de eerste alinea geeft Serrien de spagaat van zijn onderneming aan: een (luister)ervaring beschrijven is ‘niet eenvoudig’ – de kern van een ervaring is letterlijk onbeschrijflijk. So far so good In dezelfde alinea echter belooft de jonge muziekfilosoof met dit boek een methode om over ‘muzikale geluiden na te denken en te spreken’, maar in die poging is hij vind ik niet goed geslaagd. Nog los van het feit dat er van een methode geen sprake is. De brede opzet sprak me aan: het lezen van dit boek moest een multimediale ervaring zijn, met behulp van aangereikte afspeellijsten waarop muziek uit allerlei genres en eeuwen prijkt. Serrien stelt voor deze muziek te beluisteren tijdens het lezen; dat blijkt voor mij de pure luisterervaring wat te veel te dwarsbomen, maar het idee is prikkelend. Ook zijn pleidooi voor de dialoog over muzikale ervaringen ondersteun ik van harte; dergelijke bespiegelingen kunnen nieuwe diepten in luisterervaringen aanboren.
Het hoofdstuk ‘Prelude’ opent met een analyse van onze hedendaagse leefwereld. We zouden in een auditieve crisis verkeren, waarin beeld overheerst ten opzichte van klank. De argumentatie is meteen nogal eenzijdig: YouTube zou alleen deel uitmaken van de beeldcultuur, terwijl juist daar volgens cijfers inmiddels veel muziek op gezocht wordt en beluisterd. En Spotify, Apple Music nog zo wat grote jongens vechten toch niet voor niets om een enorme luistermarkt. Maar goed, inzichten kunnen verschillen, zonder verschil in geldigheid: ik zou eerder bepleiten dat de kwaliteit van onze ervaring überhaupt in het geding is, visueel én auditief, in onze wereld van kwantitatieve overvloed en immer overtreffende trappen. Vervolgens haalt hij er nog wat oude Grieken bij om het beeld van de visuele suprematie te ondersteunen, terwijl -los van de actualiteit en relevantie van dit argument- daar juist de ideeën vandaan komen over een muzikale kosmos en de enorme invloed van muziek op de mens. Geen woord daarover. Dan volgt er nog wat over de Verlichting en haar denkers, plus een vluchtige beschrijving van wat neurowetenschappelijke verrichtingen van recenter datum (niet nader uitgewerkt), om dan zijn toevlucht te nemen tot ‘de ervaring is puur persoonlijk, dus eigenlijk is er niets over te zeggen.’ Deze laatste bocht gaat Serrien wel vaker nemen in zijn boek, en dat vind ik niet erg sterk. Goed. Filosofie is vragen stellen, en bovendien neemt Serrien ferm afstand van de empirische wetenschapsbeoefening, ten faveure van de fenomenologische aanpak, die haar basis heeft in de ervaring. Past prima. Maar enigszins op mijn hoede door de eenzijdige rommeligheid van het betoog tot nu toe ben ik inmiddels wel.
Maar wat is het toch een mooi onderwerp! Met zoveel facetten! Een aantal daarvan neemt Serrien wel onder de loep: bijvoorbeeld “tijd”, “ruimte”, “stilte”, “geluid”… Serrien doet een poging om “muziek” te definiëren, en te onderscheiden van “klank”. Maar nergens ontstijgt het ‘t niveau van een werkstuk van een student, nergens herken ik een consequent uitgewerkte gedachte vanuit een academische achtergrond, en wordt deze gedachte op laagdrempelige wijze ontsloten voor het beoogde lekenpubliek. Interessante vragen stellen is één ding, maar de inhoud van je argumenten en terminologie zo diffuus houden dat je eigenlijk alleen maar validiteit ontleent aan de keer op keer aangevoerde conclusie dat alles puur persoonlijk is, daar red je het niet mee. Helemaal niet als die persoonlijke ervaring ook nog eens vooral die van de schrijver zelf blijkt te zijn! Een bespiegeling op de synestethische (multizintuiglijke) ervaring verzandt in een eerder spirituele dan filosofische oproep tot verwondering, waarbij de schrijver beeld en geluid volkomen onterecht onderscheidt. Daarna wordt ‘lawaai’ geïntroduceerd, maar laat hij thema’s als klank, geluid, muziek, intentie en ervaring volkomen door elkaar lopen. Over de ontbrekende historische inbedding ga ik later nog even mopperen. Met thema’s als ‘tijd’, ‘begin’ en ‘einde’ komt Serrien niet veel verder dan het onderscheid tussen objectieve en subjectieve tijd, een aantal bestaande ideeën over ‘flow’-experience, om te eindigen bij een door hem overduidelijk bewonderde neo-klassieke compositie (die hij voor het gemak maar even ‘klassiek’ determineert) van Richter die 8 uur in beslag neemt.
Het boek is op meer dan één opzicht problematisch, afgezien van het feit dat het rommelig is geschreven en veel in herhaling valt.
Ten eerste is het geen filosofie, maar gewoon een beetje nadenken. Serrien denkt veel na over muziek, en dat kunnen we in dit boek allemaal nalezen, maar er zit geen filosofische lijn of kern in die zich als een grondplan ontvouwt tijdens het lezen van dit boek. Iedere verwijzing naar zoiets moet met een korrel zout worden genomen: “a method” of “naar een andere muzieksociologie”, het klinkt allemaal wat opgeblazen.
Ten tweede suggereren de afspeellijsten een breed muzikaal spectrum, van Bach tot hedendaagse experimentele rock. De verdeling is echter verre van gelijkmatig: muziek uit voorbije eeuwen komt er veel bekaaider vanaf dan die uit recente decennia. En hoewel díe selecties redelijk gevarieerd zijn, gebruikt Serrien in zijn verhaal bijna uitsluitend muziekvoorbeelden uit de obscure postrock/mathmetal/dronescape/etc., waardoor mij toch het gevoel bekruipt dat ik vooral word ingevoerd in de beleving en smaak van de schrijver. Eens te meer.
Tot slot, en dat is in mijn ogen een serieuze tekortkoming: ondanks een hele hoop ‘namedropping’ van filosofen en andere historische bobo’s, ontbreekt de historische context totaal. Geen idee of het een bestaande term is, maar het boek is sterk ‘era-centristisch’: Serrien is niet in staat om over het randje van zijn eigen favoriete stijlperiode heen te kijken. Hij noemt wel Russolo, maar doet geen moeite de betekenis van zijn manifest L‘arte dei Rumori werkelijk in te bedden in zijn verhaal. Hij schrijft badinerend over Schönberg, geeft daar precies het verkeerde muziekvoorbeeld bij zijn betoog, en verzuimt ontwikkelingen te schetsen die ons nú juist tot de luisterervaringen in staat stellen waar Serrien zijn boek aan te danken heeft. Hij zet Adorno weg als een filosofisch gekkie, waarbij hij -hoe grotesk- stelt: “Adorno is een luisteraar als een andere. Waarom zou zijn muzikale ervaring meer waarde hebben dan die van een tiener die van Justin Bieber houdt?” Wat een bizarre juxtapositie! Op dit punt lijkt Serrien vooral de tiener die smaak en kwaliteit niet uit elkaar kan houden, om zijn eigen smaak te legitimeren. Verder doopt hij John Cage nog even de grootste vernieuwer van de gehele muziekgeschiedenis! Toe maar! Niks ten nadele van de fantastische Cage, maar ik zal Palestrina, Bach, Haydn, Beethoven, Wagner, Schönberg en Stravinsky (om er maar een paar te noemen) even helpen zich om te draaien in hun graf.
Maar toch: de reacties op ‘Klank’ zijn overwegend positief. Ik lees zelfs een oproep in de Vlaamse ‘De Morgen’ om iedere muziekjournalist die het niet gelezen heeft te ontslaan! In fairness: het boek is geschreven voor de nieuwsgierige luisteraar die van Serrien een aantal impulsen krijgt in de actie van het luisteren. Ik deel van harte de overtuiging van de schrijver dat iedere betekenisvolle muzikale luisterervaring begint bij toewijding, onbevangenheid en verwondering. Als dit boek daartoe aanzet dan is dat pure winst, en ik neem aan dat deze poging bij een groot deel van de lezers herkend en omarmd wordt. Mooi! Maar de inhoud rammelt aan alle kanten, zodat het voor iedereen die iets bekender is met de materie geen serieus te nemen boek is, filosofisch, historisch, sociologisch, muzikaal of anderszins.
Hartelijk dank voor de recensie. Ik heb het boek met enigszins stijgende ergernis gelezen: zo'n mooi onderwerp, zo aan flarden geschreven. Serrien stelt de goede vragen, maar maakt er vervolgens een potje van. Jammer, jammer.